Mor Indexpagina

Tekst aangepast aan wijziging van 13 september 2010 nr, nr. BJZ2010023805
Staatscourant nr. 14433 jaargang 2010

Table of Contents

Nr. 5162

1 april

2010

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 maart 2010, nr. BJZ2010008979, houdende nadere
regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en van het Besluit omgevingsrecht (Regeling omgevingsrecht)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op de artikelen 5.3, vierde lid, en 5.11, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de artikelen 4.3, derde lid, 4.4, eerste lid, 4.7 en 5.4, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht;
Gelet op richtlijn nr. 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (Gecodificeerde versie) (PbEG L 24);
Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE INDIENINGSVEREISTEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Besluit omgevingsrecht;
bouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet;
bruto-inhoud: bruto-inhoud als bedoeld in NEN 2580;
bruto-vloeroppervlakte: bruto-vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
detailtekening: getekende uitwerking die een ondubbelzinnige aanduiding geeft van een groep van gelijksoortige constructieonderdelen in hun vorm, afmetingen, materiaalgebruik en overige gestelde eisen en waarvan de plaats eenduidig vastligt;
EPC: energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2003;
gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Bouwbesluit 2003;
groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
invloedsgebied: gebied waarin volgens door Onze Minister bij ministeriële regeling op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen te stellen regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico;
ISO: een door de International Organization for Standardization opgestelde norm;
NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven Nederlandse norm;
oprichten of in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1° of 3°, van de wet;
plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
straatpeil: de hoogteligging van het bouwwerk ten opzichte van:
1°.de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang, voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst voor een bouwwerk, of
2°.de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst;
veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk of veranderen van de werking daarvan: activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, van de wet;
vergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet.

Artikel 1.2 Elektronisch aanvraagformulier en landelijke voorziening

1.Een aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de aanvraag beschikbaar is via de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 7.6 van de wet.

2.De minister stelt een systeembeschrijving vast voor de landelijke voorziening.

3.Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens die zijn opgenomen in het deel van de landelijke voorziening dat hem ter beschikking staat. Dit beheer omvat in elk geval de verlening en beperking van toegang tot de gegevens omtrent een aanvraag en de zorg voor de archiefbescheiden.

4.Ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens in de landelijke voorziening zijn de minister respectievelijk het bevoegd gezag, ieder voor zover die verwerking onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvindt, verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

1.In de aanvraag vermeldt de aanvrager:
a.de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
b.het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;
c.een omschrijving van de aard en omvang van het project;
d.indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
e.indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

2.De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

3.De aanvrager doet bij de aanvraag een opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamhe-den.

Artikel 1.4 Vereisten aan digitale indiening van gegevens en bescheiden

1.Gegevens en bescheiden die langs elektronische weg bij de aanvraag worden verstrekt, worden aangeleverd in een van de volgende archiefwaardige bestandsformaten:
a.foto’s: PNG en JPG
b.scans: TIFF, JPG, PDF/A-1a, PDF/A-1b en PDF 1.4
c.officedocumenten: PDF/A-1a en PDF 1.4
d.tekeningen: PDF/X en PDF 1.4.

2.Indien de bestanden langs elektronische weg worden aangeleverd, worden deze uitsluitend als ‘read-only’ (alleen lezen) gekenmerkt.

Artikel 1.5 Vermelding van tijdelijkheid van een activiteit

Indien de activiteit waarvoor de vergunning wordt aangevraagd naar haar aard tijdelijk is, vermeldt de aanvrager dit in de aanvraag. Hij vermeldt daarbij tevens zo mogelijk het tijdstip waarop de activiteit of activiteiten uiterlijk zal of zullen worden beëindigd.

HOOFDSTUK 2. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE BOUWACTIVITEITEN

§ 2.1. Gegevens en bescheiden over bouwactiviteiten

Artikel 2.1 Algemene vereisten

1.Ten aanzien van de gegevens en bescheiden bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit maakt de aanvrager de samenhang kenbaar tussen deze gegevens en bescheiden onderling en met de overige gegevens en bescheiden die bij de aanvraag zijn gevoegd.

2.De normen waarnaar in dit hoofdstuk wordt verwezen, hebben betrekking op de uitgave van die normen als bedoeld in bijlage I van de Regeling Bouwbesluit 2003.

Artikel 2.2 Bouwbesluit 2003

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot constructieve veiligheid:
a.gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°.belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2°.de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
b.een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°.de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°.de constructieve samenhang;
3°.het stabiliteitsprincipe;
4°.de omschrijving van de hoofddraagconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
c.kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen als bedoeld in paragraaf 1.4 van het Bouwbesluit 2003, en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003.

2.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van het Bouwbesluit 2003:
a.gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°.de EPC, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van de luchtdoorlatendheid, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2003. Bij de berekening van de EPC wordt uitgegaan van:
–NEN 5128 voor woningen en logiesverblijven;
–NEN 2916 voor niet tot bewoning bestemde gebouwen.
Bij de berekening kan gebruik gemaakt worden van NPR 5129 respectievelijk 2917, beide uitgave 2002, en de bijbehorende rekenprogramma’s en standaardoplossingen;
2°.de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten, gangen en trappenhuizen ingeval het bouwwerk een woonfunctie heeft en de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie;
3°.de daglichttoetreding;
4°.de ventilatievoorzieningen van ruimten, voorzieningen betreffende de afvoer van verbran-dingsgassen en aanvoer van verbrandingslucht;
5°.de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;
6°.de brand- en rookcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven. Bij een niet besloten brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.104, vierde lid, van het Bouwbesluit 2003, wordt tevens opgegeven in welk deel van dat compartiment de opslag zal plaatsvinden;
7°.de vluchtroutes alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;
8°.de noodstroomvoorziening en -verlichting;
9°.de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;
10°.de lucht- en waterdichtheid en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;
11°.het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;
12°.het leidingplan en aansluitpunten van gas-, elektra- en waterleiding;
13°.de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;
14°.de inbraakwerendheid, bedoeld in afdeling 2.25 van het Bouwbesluit 2003, van bereikbare gevelelementen;
15°.het weren van ratten en muizen;
16°.de aanduiding van de gebruiksfunctie, de afmetingen en de bezettingsgraad van alle ruimten inclusief totaal oppervlakten per gebruiksfunctie;
17°.indien het bouwwerk een woongebouw betreft: de ruimte waar de huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in afdeling 4.10 van het Bouwbesluit 2003, worden opgeslagen;
18°.indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de ruimte waar gewerkt wordt met brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid gevaarlijke stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003, of waar deze stoffen worden opgeslagen;
19°.indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de stallingruimte voor fietsen;
20°.de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;
21°.de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
22°.de aanduiding van de opstelplaats van het aanrecht en van kook-, stook- en warmwatertoe-stellen;
23°.de aanduiding van een bad- of toiletruimte, meterruimte en liften en liftschachten;
24°.de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein. Uit de verstrekte gegevens blijken de hoogteligging van de vloeren ten opzichte van het straatpeil en de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de entree van het bouwwerk;
25°.de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;
b.kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen als bedoeld in paragraaf 1.4 van het Bouwbesluit 2003 en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003.

3.Indien de aanvraag om vergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft op een woonwagen kan aan de eisen met betrekking tot het aanleveren van de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voldaan door het indienen van documentatie van de leverancier, mits de bedoelde gegevens duidelijk kenbaar zijn.

4.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager eventuele extra gegevens en bescheiden ten behoeve van het verlenen van een ontheffing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 als bedoeld in artikel 7 van de Woningwet, waaronder gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat toestemming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn nr. 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimum veiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet (PbEU L 167, gerectificeerd in PbEU L 201) is verkregen om van eisen van die richtlijn af te wijken.

Artikel 2.3 Planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften bouwverordening

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
a.de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
b.het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
c.een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het (deel van het) bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
d.een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e.de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
f.de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
g.gegevens en bescheiden welke samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit in een gebied met een agrarische bestemming;
h.overige gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een bestemmingsplan, beheersverordening dan wel een besluit als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
i.indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
j.gegevens en bescheiden welke samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan een exploitatieplan.

Artikel 2.4 Overige voorschriften bouwverordening

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening:

a.bouwveiligheidsplan en toegankelijkheid van de bouwplaats met de volgende onderdelen:
1°.één of meerdere tekeningen waaruit de bouwplaatsinrichting blijkt:
–de ligging van het te bebouwen perceel en de omliggende wegen, bouwwerken e.d.;
–de situering van het bouwwerk;
–de aan- en afvoerwegen;
–de laad-, los- en hijszones;
–de plaats van de bouwketen;
–de grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen, plaatsvinden;
–de in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen;
–de plaats van ander hulpmaterieel en opslag van materialen;
2°.gegevens en bescheiden over de toe te passen bouwmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouwwerkzaamheden;
3°.indien een bouwput moet worden gemaakt voor een ondergronds gelegen bouwdeel:
–de hoofdopzet van de verticale bouwputafscheiding en de bouwputbodem;
–de uitgangspunten voor een bemalingsplan;
4°.de uitgangspunten voor een monitoringsplan ter voorkoming van schade aan naburige bouwwerken;

b.gegevens betreffende de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties alsmede van de vluchtrouteaanduiding;

c.een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;

d.een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

Artikel 2.5 Redelijke eisen van welstand

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan de criteria uit de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet:
a.tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
b.principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
c.kleurenfoto’s van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing;
d.opgave van de toe te passen bouwmaterialen en de kleur daarvan (uitwendige scheidingsconstructie). In ieder geval worden opgegeven het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten en boeidelen en de dakbedekking.

Artikel 2.6 Advies Commissie voor de tunnelveiligheid

Bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager het advies van de Commissie voor de tunnelveiligheid, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder e, van de wet.

§ 2.2. Op een later tijdstip aan te leveren gegevens en bescheiden

Artikel 2.7 Uitgestelde indieningsvereisten omtrent het bouwen

1.In de vergunning voor een bouwactiviteit wordt, indien de aanvrager een verzoek tot latere aanlevering heeft ingediend, bepaald dat de volgende gegevens en bescheiden uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd:
a.gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft;
b.gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties, voor zover het niet de gegevens met betrekking tot de hoofdlijn dan wel het principe van de toegepaste installaties betreft; de hoofdlijn betreft onder meer de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type brandveiligheidinstallatie.

2.Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de gegevens en bescheiden betrekking hebben op tekeningen of berekeningen waaruit het constructieprincipe blijkt voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, voor de bestaande situatie. Dit betreft:
a.tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen inclusief globale maatvoering;
b.schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus, inclusief globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt;
c.plattegronden van vloeren en daken, inclusief globale maatvoering;
d.overzichtstekeningen van constructies in staal, hout en geprefabriceerd beton, inclusief stabiliteitsvoorzieningen en dilataties; principedetails van karakteristieke constructieonderdelen (1:20/1:10/1:5), inclusief maatvoering;
e.een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b.

3.Indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding geeft, kan in de vergunning worden bepaald dat gegevens en bescheiden, genoemd in de artikelen 2.2, tweede lid, 2.3, onderdeel i, 2.4 en 2.5, binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd.

§ 2.3. Vereisten aan tekeningen en berekeningen

Artikel 2.8 Algemene vereisten aan tekeningen

1.De aanvrager voorziet de tekeningen bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit van een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding.

2.Tenzij artikel 5.8 van toepassing is, geldt voor de volgende tekeningen de daarbij genoemde maximaal toe te passen schaal:
a.situatietekeningen: 1:1000;
b.geveltekeningen, plattegronden en doorsneden:
1°.bouwwerken kleiner dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte: 1:100;
2°.bouwwerken 10.000 m2 of groter bruto vloeroppervlakte: 1:200;
c.detailtekeningen: 1:5 of 1:10 of 1:20.

3.Uit de situatietekening blijkt de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen (noordpijl).

Artikel 2.9 Vereisten aan plattegronden en doorsneden

1.De aanvrager voorziet de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit van een plattegrond van elke bouwlaag met een horizontale doorsnede 1200 mm boven vloerniveau, waarop is aangegeven:
a.uitwendige en inwendige scheidingsconstructies (inclusief materiaalaanduiding);
b.peilmaten van de vloer;
c.trappen, hellingbanen en (brandweer)liften;
d.binnen- en buitenkozijnen;
e.kokers, schachten, kanalen en schoorstenen;
f.opstelplaats van het kooktoestel, de verwarming en de warmwatervoorziening;
g.alle, bijvoorbeeld door middel van arcering aangegeven, oppervlakken die een directe relatie hebben met de berekening van en behoren tot:
1°.gebruiksfunctie van het gebouw(deel);
2°.gebruiksoppervlakte;
3°.verwarmde en onverwarmde zones volgens NEN 5128/2916;
4°.verblijfsgebied en -ruimte;
5°.verkeersruimte;
6°.toilet, meterruimte, stallingruimte en opslagruimte;
7°.(integrale) toegankelijkheidssector.
2.Ten behoeve van de beoordeling van de bruikbaarheid, de gebruiksoppervlakte en het verblijfsgebied zijn de relevante doorsneden, inclusief 1500 – 2400 – 2600 mm hoogtelijn en voorzien van maatvoering, getekend.
3.Alle aanzichten (geveltekeningen) worden in loodrechte verticale projectie weergegeven. Alle dichte delen en kozijnen die een directe koppeling met de berekeningen hebben, zijn als zodanig traceerbaar in berekening, rapportage of renvooi.

Artikel 2.10 Algemene vereisten in verband met berekeningen

1.Berekeningen die worden uitgevoerd vanwege de aanvraag van de vergunning voor een bouwactiviteit voldoen aan de volgende eisen:
a.naam en versie van de gebruikte rekenprogramma’s;
b.invoergegevens en handberekeningen op doorlopend genummerde bladen;
c.de herkomst van basis- of invoergegevens;
d.symbolen en afkortingen weergegeven conform de voor de verschillende berekeningen geldende NEN-normen. Indien de toegepaste rekenprogramma’s afwijkende symbolen of afkortingen gebruiken, zijn deze separaat toegelicht;
e.numerieke gegevens weergegeven in SI-eenheden (internationale standaard van het Système International).
2.De volgende informatie betreffende de toegepaste rekensoftware blijkt uit de gegevens en bescheiden bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit:
a.beschrijving toegepaste rekensoftware;
b.beschrijving rekenmethode;
c.beschrijving toepassingsgebied;
d.aanduiding betekenis gepresenteerde waarden;
e.aanduiding nauwkeurigheid resultaten;
f.beschrijving gekozen assenstelsel;
g.verklaring gebruikte symbolen en grootheden.

Artikel 2.11 Vereisten aan constructieve berekeningen

Constructieve berekeningen die worden uitgevoerd vanwege de aanvraag van de vergunning voor een bouwactiviteit, voldoen aan de volgende eisen:
a. schematisering onder toepassing van de van toepassing zijnde NEN-norm(en), inclusief te hanteren belastingschema’s;
b. toerekening materiaaleigenschappen conform van toepassing zijnde NEN-norm(en);
c. doorsnedegrootheden die per constructie-onderdeel zijn gemotiveerd, in de vorm van een berekening;
d. verantwoording eigenschappen ondersteuningen;
e. berekeningsresultaten per belastingschema uitgewerkt volgens de van toepassing zijnde NEN-norm(en);
f. voorzien van maatgevende waarden.

Artikel 2.12 Vereisten aan overige berekeningen

1.Berekeningen van de mechanische ventilatie die worden uitgevoerd vanwege de aanvraag van de vergunning voor een bouwactiviteit, bevatten minimaal de volgende informatie:
a.strangenschema’s met diameters en lengten;
b.gegevens over drukverlies;
c.merk en type toe te passen installatie.

2.Berekeningen van de thermische isolatie en energieprestatie die worden uitgevoerd vanwege de aanvraag van de vergunning voor een bouwactiviteit, bevatten minimaal de volgende informatie:
a.totale oppervlakte kozijnen, ramen, deuren, dichte delen en daarmee gelijk te stellen constructiedelen;
b.oppervlakte van iedere toegepaste glassoort en de thermische eigenschappen hiervan;
c.tekening waarop gehanteerde woningen voor de EPC berekening zijn aangegeven;
d.EPC begrenzing woningen of woongebouw (door middel van arcering op plattegrondtekening);
e.gebouwfunctie en energiesectoren (op tekening voor niet tot bewoning bestemde gebouwen, gearceerd);
f.invoergegevens EPC berekening (bouwfysische eigenschappen bouwwerk, installaties en gehanteerd rekenprogramma).

HOOFDSTUK 3. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE AANLEG- OF GEBRUIKSACTIVITEITEN

Artikel 3.1 Uitvoeren van werk of werkzaamheden

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de wet verstrekt de aanvrager bij de omschrijving van de aard, omvang en effecten van de activiteit gegevens en bescheiden over:
a.de specifieke locatie waar het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd;
b.de afmetingen van het werk of de omvang van de werkzaamheid;
c.de te gebruiken materialen;
d.in hoeverre sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
e.de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid.

2.Indien dat is voorgeschreven in het bestemmingsplan verstrekt de aanvrager een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 3.2 Gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met planologische voorschriften

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens en bescheiden over:
a.het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en de bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
b.de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening;
c.indien dat met toepassing van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 is verplicht door het bevoegd gezag, een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
d.een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van het terrein behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
e.de reden waarom en de mate waarin wordt afgeweken van het exploitatieplan.

Artikel 3.3 Brandveilig gebruiken van een bouwwerk

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor het brandveilig gebruiken van een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet, verstrekt de aanvrager:
a.een situatieschets met noordpijl met een schaal die niet kleiner is dan 1:1000;
b.per bouwlaag een plattegrond die voldoet aan de volgende eisen:
–schaal maximaal 1:100 bij een bouwlaag kleiner dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte;
–schaal maximaal 1:200 bij een bouwlaag van 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte of meer.

2.De plattegrond met betrekking tot het brandveilig gebruik bevat de volgende gegevens:
a.aanduiding van de schaal van de plattegrond;
b.per bouwlaag:
–hoogte van de vloer boven het meetniveau;
–gebruiksoppervlakte;
–maximaal aantal personen;
c.per ruimte:
–vloeroppervlakte;
–gebruiksbestemming;
–bij ruimten voor meer dan 25 personen, de hoogste bezetting van die ruimte, en opstelling van inventaris en van inrichtingselementen als bedoeld in de artikelen 2.3.1 en 2.3.2 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
d.met aanduidingen van de plaats van, voor zover deze aanwezig zijn:
–brand- en rookwerende scheidingsconstructies;
–vluchtroutes;
–draairichting van deuren;
–zelfsluitende deuren als bedoeld in de artikelen 2.1.5 en 2.3.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
–sluitwerk van deuren als bedoeld in artikel 2.3.5, tweede lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
–vluchtrouteaanduidingen;
–noodverlichting;
–oriëntatieverlichting als bedoeld in artikel 2.3.10 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken;
–brandmeldcentrale en brandmeldpaneel;
–brandslanghaspels;
–mobiele brandblusapparaten;
–droge blusleidingen;
–brandweeringang;
–sleutelkluis of -buis;
–brandweerlift.
De aanduidingen zijn conform NEN 1414: 2007, voor zover deze norm daarin voorziet.

3.Bij de toepassing van een gelijkwaardige oplossing als bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken verstrekt de aanvrager tevens gegevens en bescheiden waarmee de gelijkwaardigheid voldoende aannemelijk wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 4. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE HET OPRICHTEN, VERANDEREN OF IN WERKING HEBBEN VAN EEN INRICHTING OF MIJNBOUWWERK

§ 4.1. Oprichten en in werking hebben van een inrichting

++§ 4.1.1. Regels voor alle categorieën van gevallen

Artikel 4.1 Algemene vereisten omtrent een inrichting

1.In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of in werking hebben van een inrichting, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.de indeling, de uitvoering, de activiteiten en de processen in de inrichting en de ten behoeve daarvan toe te passen technieken of installaties, waaronder begrepen de wijze van energievoorziening, voor zover die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken;
b.de voor de activiteiten en de processen, bedoeld onder a, kenmerkende gegevens met betrekking tot grondstoffen, tussen-, neven- en eindproducten;
c.de maximale capaciteit van de inrichting en het maximale motorische of thermische vermogen van de tot de inrichting behorende installaties;
d.de tijden en dagen, dan wel perioden waarop de inrichting of de te onderscheiden onderdelen daarvan, in bedrijf zullen zijn;
e.de aard en omvang van de belasting van het milieu die de inrichting tijdens normaal bedrijf kan veroorzaken, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die daardoor kunnen worden veroorzaakt;
f.de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van:
1°.het voorkomen of beperken van het ontstaan van afvalstoffen in de inrichting;
2°.het nuttig toepassen dan wel het geschikt maken voor nuttig toepassing van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;
3°.het opslaan van de afvalstoffen in de inrichting;
4°.het zich ontdoen van de afvalstoffen die in de inrichting ontstaan;
g.de andere maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken;
h.de wijze waarop gedurende het in werking zijn van de inrichting de belasting van het milieu, die de inrichting veroorzaakt, wordt vastgesteld en geregistreerd;
i.de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;
j.voor zover het betreft inrichtingen waartoe gpbv-installaties behoren: een beknopte beschrijving van de belangrijkste door de aanvrager bestudeerde alternatieven, voor zover deze bestaan.

2.De aanvraag gaat vergezeld van een niet-technische samenvatting van de in het eerste lid bedoelde gegevens.

Artikel 4.2 Ongewone voorvallen

De aanvrager verstrekt in of bij de aanvraag gegevens over:
a.ongewone voorvallen als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, die redelijkerwijs mogelijk zijn te achten;
b.de belasting van het milieu, die die voorvallen kunnen veroorzaken;
c.de aard en de omvang van de bij die voorvallen te onderscheiden vormen van belasting van het milieu;
d.de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu, die de inrichting ten gevolge van die voorvallen kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken.

Artikel 4.3 Bodemkwaliteit

De aanvrager verstrekt in of bij de aanvraag de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen.

§ 4.1.2. Aanvullende regels voor bepaalde categorieën gevallen

Artikel 4.4 Indien een ander bestuursorgaan dan burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie waarvoor gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de maatregelen die worden getroffen om de belasting van het milieu, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, te voorkomen of te beperken tijdens het in werking zijn van de inrichting dan wel mijnbouwwerk of de te onderscheiden onderdelen daarvan, waarbij, voor zover van toepassing, onderscheid wordt gemaakt tussen proefdraaien, normaal bedrijf, schoonmaak-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden.

Artikel 4.5 Geluid

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 11.1, 12.1, 13.1, onder a, 1° tot en met 3°, 17.1, 18 of 19 van het besluit, of die behoort tot een categorie, waarvoor gedeputeerde staten, Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens over:
a.de aard van de geluiden en hoogte van de te verwachten geluidsbelasting welke de inrichting binnen een door het bevoegd gezag aangegeven gebied buiten de inrichting kan veroorzaken;
b.de tijden waarop die geluidsbelasting zich zal voordoen;
c.de methode waarmee de aard van de geluiden en hoogte van de geluidsbelasting zijn vastgesteld.

Artikel 4.6 Bijzondere deskundigheden bij bepaalde inrichtingen

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 21, 28.4, onder g, of 29.1, onder k, van het besluit, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a. de namen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de handelingen met de genetisch gemodificeerde organismen en voor het toezicht op en de controle van de veiligheid daarvan;
b. de vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen die bij die handelingen zijn betrokken;
c. het eventuele bestaan van biologische veiligheidscomités of subcomités;
d. het hoogste inperkingsniveau waaraan de ruimte bestemd voor ingeperkt gebruik voldoet.

Artikel 4.7 Beheer van afvalstoffen

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting, die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.4 of 28.5 van het besluit, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a.de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de inkomende afvalstoffen;
b.de procedures van acceptatie en controle van de inkomende afvalstoffen;
c.de wijze van financiering van de activiteiten, alsmede een schatting van de omvang van de investeringen die worden gedaan;
d.de tarieven die de aanvrager voor het nuttig toepassen of verwijderen wil vaststellen alsmede de wijze waarop de tarieven zijn samengesteld;
e.de beschikbaarheid en vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen;
f.de wijze waarop de inkomende afvalstoffen worden geregistreerd;
g.de wijze waarop de bij het proces van nuttig toepassen of verwijderen ontstane stoffen, preparaten of andere producten of afvalstoffen worden afgezet, afgevoerd, nuttig toegepast of verwijderd, alsmede de wijze van registratie daarvan;
h.de ondernemings- en organisatiestructuur, alsmede de regeling van de feitelijke leiding van de activiteiten in de inrichting;
i.de naam en het adres van degene die de feitelijke leiding van de activiteiten heeft in de inrichting.

Artikel 4.8 Afvalstoffen op of in de bodem

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.6, van het besluit, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de aard, de samenstelling, de hoeveelheid en de herkomst van de betrokken afvalstoffen.

Artikel 4.9 Storten van afvalstoffen

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie, die is genoemd in bijlage I, onder 28.1, onder c, onder 28.4, onder f, of 28.4, onder g, van het besluit, in gevallen waarin sprake is van het storten van afvalstoffen, verstrekt de aanvrager in of bij de
aanvraag tevens gegevens en bescheiden met betrekking tot:
a.de kwaliteit van de bodem op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen;
b.de bodemkundige gesteldheid en geohydrologische omstandigheden op de plaats waar de inrichting zal zijn of is gelegen, waaronder ten minste gegevens met betrekking tot:
1°.voor zover van toepassing de gemiddelde grondwaterstand, vastgesteld door metingen volgens de door het Nederlands Normalisatie Instituut uitgeven norm NEN 5766, uitgave 1990, welke metingen tenminste tweemaal per maand op de 14e en 28e van die maand, gedurende een periode van tenminste een jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag zijn verricht;
2°.de grondwaterstroming;
3°.de doorlatendheid, dikte, samenstelling en zetting van de bodemlagen;
c.de vormen van belasting van het milieu alsmede de aard, de omvang en de duur daarvan die de inrichting naar verwachting kan veroorzaken na de beëindiging van de werking van de inrichting of de sluiting daarvan;
d.de wijze waarop na beëindiging van het op of in de bodem brengen van de afvalstoffen het milieuhygiënische beheer van die stoffen en van de milieubeschermende voorzieningen is geregeld;
e.een exploitatie-, toezicht- en controleplan dat ten minste de gegevens, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d en h van artikel 4.1, alsmede de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met h van artikel 4.7, bevat.

2.In of bij een aanvraag die betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid, toont de aanvrager aan dat financiële zekerheid is of wordt gesteld, voor het nakomen van de voorschriften met betrekking tot:
a.de bovenafdichting van een stortplaats, niet zijnde een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort;
b.het zo nodig aanbrengen van een geohydrologisch isolatiesysteem, of het zo nodig aanbrengen van een afdeklaag op een stortplaats, zijnde een stortplaats waar uitsluitend baggerspecie wordt gestort.

3.Indien een gemeente-, een provincie- of een waterschapsbestuur, dan wel het Rijk, vergunninghouder zal zijn, kan in afwijking van het tweede lid in plaats van het stellen van financiële zekerheid een daaraan gelijkwaardige voorziening zijn of worden getroffen.

4.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid in gevallen waarin sprake is van het storten van afvalstoffen in de diepe ondergrond, gaat zij tevens vergezeld van een rapport, inhoudende een veiligheidsbeoordeling die voldoet aan onderdeel 2.5 van de bijlage bij de beschikking nr. 2003/33/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PbEG L11).

5.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in het eerste lid en er sprake is van het opslaan of storten van metallisch kwik, voldoet deze tevens aan artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1102/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het verbod op de uitvoer van metallisch kwik en andere kwikverbindingen en -mengsels en de veilige opslag van metallisch kwik (PbEU L 304/75).

6.Een wijziging van de bijlage, bedoeld in het vierde lid, gaat voor de toepassing van dat lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 4.10 Afvalvoorziening

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op een afvalvoorziening, gaat de aanvraag vergezeld van een door degene die de afvalvoorziening drijft, opgesteld winningsafvalbeheersplan als bedoeld in artikel 3 van het Besluit beheer winingsafvalstoffen.

2.In of bij een aanvraag die betrekking heeft op een afvalvoorziening, toont de aanvrager aan dat:
a.de afvalvoorziening geschikt gelegen is, in het bijzonder gelet op verplichtingen ten aanzien van beschermde gebieden en geologische, hydrologische en hydrogeologische, seismische en geotechnische factoren;
b.de afvalvoorziening zo is ontworpen dat voldaan wordt aan de noodzakelijke voorwaarden om:
1°.verontreiniging van de bodem, de lucht, het grondwater of een oppervlaktewaterlichaam, rekening houdende met in het bijzonder richtlijn 2006/11/EG, het Lozingenbesluit bodembescherming en de kaderrichtlijn water, te voorkomen,
2°.te verzekeren dat verontreinigd water en percolaat op doelmatige wijze kunnen worden verzameld, en3°.erosie door water of wind wordt tegengegaan voor zover dat technisch mogelijk en economisch haalbaar is;
c.de afvalvoorziening passend is gebouwd, wordt beheerd en onderhouden teneinde:
1°.haar fysische stabiliteit te verzekeren,
2°.verontreiniging of besmetting van de bodem, de lucht, een oppervlaktewaterlichaam of het grondwater te voorkomen, en3°.schade aan het landschap zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
d.passende plannen en regelingen zijn getroffen voor:
1°.een periodieke monitoring en inspectie van de afvalvoorziening door binnen de inrichting werkzame personen, die beschikken over de voor die werkzaamheden benodigde vakbekwaamheid;
2°.het treffen van maatregelen indien de resultaten van die monitoring en de inspectie wijzen op instabiliteit of verontreiniging van het water of de bodem;
e.passende regelingen zijn getroffen voor:
1°.de rehabilitatie en de sluiting van de afvalvoorziening;
2°.de fase na de sluiting van de afvalvoorziening;
f.in het ontwerp en bij de bouw van die afvalvoorziening rekening is gehouden met de noodzakelijke voorwaarden om een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 te voorkomen en de nadelige gevolgen van een dergelijk ongeval voor de gezondheid van de mens of het milieu zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, met inbegrip van de grensoverschrijdende gevolgen;
g.financiële zekerheid is of wordt gesteld, voor het nakomen van de voorschriften die ingevolge het Besluit beheer winningsafvalstoffen aan de vergunning worden verbonden, alsmede voor het nakomen van paragraaf 8.2 van de Wet milieubeheer.

Artikel 4.11 Verbranden van afvalstoffen

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop het Besluit verbranden afvalstoffen van toepassing is, vermeldt of verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:
a.de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van terugwinning van de als gevolg van thermische behandeling van afvalstoffen opgewekte warmte;
b.de gegevens, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onder a, per categorie van stoffen, preparaten of andere producten, genoemd in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3);
c.een nadere omschrijving van de slechtst denkbare bedrijfsomstandigheden als bedoeld in artikel 11, derde lid, van richtlijn nr. 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PbEG L 332).
2.Voor de toepassing van het eerste lid gaat een wijziging van:
a.de bijlage, bedoeld in het eerste lid, onder b, gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld;
b.de richtlijn, bedoeld in het eerste lid, onder c, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 4.12 Vuurwerk

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waar ten hoogste 10.000 kilogram consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de maximale hoeveelheid consumentenvuurwerk in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen.
2.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting die behoort tot een categorie die is genoemd in bijlage I, onder 3.5, van het Besluit omgevingsrecht, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag:
a.de maximale hoeveelheden stoffen en voorwerpen behorend tot transport-gevarenklasse 1 als bedoeld in bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, onderscheiden naar gevarensubklasse en compatibiliteitsgroep, die in de inrichting worden opgeslagen;
b.de maximale hoeveelheid consumenten- en professioneel vuurwerk dan wel pyrotechnische artikelen voor theatergebruik in de zin van het Vuurwerkbesluit die in de inrichting wordt opgeslagen;
c.de namen van degenen door wie of onder voortdurend toezicht van wie handelingen met professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik worden verricht, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk onderscheidenlijk pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;
d.gegevens over de vakbekwaamheid van de in de inrichting werkzame personen, voor zover de aanvraag betrekking heeft op het bewerken van professioneel vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik.

Artikel 4.13 BRZO

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, gaat zij vergezeld van die onderdelen van het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 10 van dat besluit, die betrekking hebben op de risico’s voor personen buiten de inrichting en voor het milieu.
2.In een geval als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag, per stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij dat besluit en per categorie van stoffen en preparaten, genoemd in bijlage I, deel 2, bij dat besluit, de maximale hoeveelheid waarvoor vergunning wordt gevraagd.
3.Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 2 en niet tevens paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag, de volgende gegevens:
a.de naam en de functie van de met de feitelijke leiding van de inrichting belaste persoon, indien deze een ander is dan degene die de inrichting drijft;
b.de aard van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen;
c.per stof, genoemd in bijlage I, deel 1, bij dat besluit, en per categorie van stoffen en preparaten, genoemd in bijlage I, deel 2, bij dat besluit:
1°.de maximale hoeveelheid waarvoor vergunning wordt gevraagd;
2°.de hoeveelheid die bij een normale bedrijfsvoering in de inrichting aanwezig is;
3°.de fysische vorm van de betrokken gevaarlijke stof of stoffen;
d.met het oog op de vaststelling van domino-effecten, voor gevaarlijke stoffen behorend tot de categorie ontplofbaar, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, bedoeld in bijlage I, deel 2, bij dat besluit:
1°.een aanduiding van het grootste insluitsysteem;
2°.de maximale hoeveelheid van de betrokken gevaarlijke stof die daarin aanwezig kan zijn;
3°.een aanduiding van de betrokken gevaarlijke stof alsmede een aanduiding van de categorie waartoe die stof behoort;
4°.de plaats van het insluitsysteem in de inrichting;
5°.de druk en de temperatuur van de betrokken stoffen en preparaten in het insluitsysteem;
e.de activiteiten die in de inrichting worden uitgeoefend;
f.de met de onmiddellijke omgeving van de inrichting samenhangende omstandigheden die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken of de gevolgen daarvan ernstiger kunnen maken.

Artikel 4.14 Stookinstallaties

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop artikel 10c van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de volgende gegevens en bescheiden:
a.de resultaten van het onderzoek naar de technische en economische haalbaarheid van warmtekrachtkoppeling;
b.indien van toepassing, de maatregelen of voorzieningen ten behoeve van warmtekrachtkoppeling.

Artikel 4.15 Indirecte lozingen

In of bij een aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of het in werking hebben van een inrichting, van waaruit afvalwater of andere afvalstoffen in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater worden gebracht, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.een karakterisering naar aard, samenstelling, eigenschappen, hoeveelheid en herkomst van de afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, die in de voorziening wordt gebracht, waarbij in ieder geval wordt vermeld of het afvalwater continu dan wel discontinu in de voorziening wordt gebracht, met welke regelmaat dit plaatsvindt, de wijze waarop dit plaatsvindt en de activiteiten waaruit het afvalwater afkomstig is;
b.een beschrijving van de technische gegevens van het rioolstelsel en een aanduiding van de plaats waar het afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht, met toelichtende tekeningen, die in ieder geval bestaan uit een rioleringstekening;
c.een processchema van de opzet en een beschrijving van de capaciteit van elke installatie waardoor of waarin processen plaatsvinden die leiden of kunnen leiden tot het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, waarbij wordt aangegeven welke afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen waar en in welke mate vrijkomen;
d.een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om te voorkomen of te beperken dat afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht, met toelichtende tekening;
e.de voorzieningen en de maatregelen die zijn voorzien om extra lozingen ten gevolge van storingen, ongewone voorvallen, proefdraaien, in gebruik stellen, buiten bedrijf nemen, schoonmaak- of herstelwerkzaamheden te voorkomen of te beperken;
f.een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen bij definitieve stopzetting van de activiteiten, om te voorkomen of te beperken dat afvalwater of andere afvalstoffen in de voorziening worden gebracht;
g.een beschrijving van de aard en omvang van de gevolgen voor de doelmatige werking van het zuiveringstechnisch werk dat het afvalwater of de andere afvalstoffen ontvangt. Indien de inrichting of het mijnbouwwerk over een eigen afvalwaterzuivering beschikt, wordt in of bij de aanvraag tevens het gehalte BZV/N-totaal in het effluent van deze afvalwaterzuivering aangegeven;
h.een beschrijving van de aard en omvang van de belasting van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van het lozen van het afvalwater of andere afvalstoffen, daaronder begrepen een overzicht van de belangrijke nadelige effecten op het watermilieu;
i.een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd;
j.een opgave van de voor de aanvrager redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de lozing die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn;
k.een niet-technische samenvatting van de in dit artikel bedoelde gegevens.

Artikel 4.16 Registratie externe veiligheid

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op het oprichten of het in werking hebben van een inrichting als bedoeld in artikel 3, onderdelen b, e, f, g en h, of artikel 4, onder b, e en f, van het Registratiebesluit externe veiligheid vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de volgende gegevens:
a.de ligging van zowel de 10-5 per jaar contour als de 10-6 per jaar contour van het plaatsgebonden risico en, indien beschikbaar, de 10-8 per jaar contour van het plaatsgebonden risico, dan wel de afstanden die overeenkomen met deze waarden voor het plaatsgebonden risico indien deze afstanden door Onze Minister zijn voorgeschreven;
b.de grootte van het groepsrisico, uitgedrukt in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers, dan wel voor inrichtingen waarvoor geen veiligheidsrapport verplicht is gesteld op grond van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999, indien bekend de op grond van de oriënterende waarde voor het groepsrisico gemiddeld toelaatbare dichtheid van personen binnen het invloedsgebied rond de inrichting.
2.Voor inrichtingen waarop het Besluit LPG-tankstations milieubeheer of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn, blijft het eerste lid buiten toepassing.
3.Bij de berekening van de in de onderdelen a en b van het eerste lid bedoelde gegevens wordt uitgegaan van de in de aanvraag genoemde maximale hoeveelheid gevaarlijke stof.

§ 4.2. Veranderen van een inrichting of de werking daarvan en de revisievergunning

Artikel 4.17 Algemene vereisten

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager:
a.de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;
b.op welke gegevens en bescheiden die eerder zijn verstrekt in het kader van de aanvraag van de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting is opgericht dan wel in werking is, de verandering van invloed is, met een aanduiding van de door de verandering veroorzaakte wijzigingen daarvan.
2.De artikelen 4.1 tot en met 4.15 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.18 Veranderingen in combinatie met BRZO 1999

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en indien sprake is van een inrichting waarop paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de volgende gegevens en bescheiden:
a.een rapport als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid, indien het Besluit risico’s zware ongevallen1999 voor de eerste maal van toepassing wordt ten gevolge van het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking ervan, ofb.een herzien rapport als bedoeld in artikel 4.13, eerste lid.
2.Op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is artikel 4.13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3.Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en indien sprake is van een inrichting waarop paragraaf 2 en niet tevens paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens de volgende gegevens en bescheiden:
a.de gegevens, bedoeld in artikel 4.13, derde lid, indien het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 voor de eerste maal van toepassing wordt ten gevolge van het veranderen van de inrichting of van de werking daarvan, of
b.herziene gegevens als bedoeld in artikel 4.13, derde lid

Artikel 4.19 Registratie externe veiligheid

1.Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag, onverminderd hetgeen is bepaald in enig ander artikel van dit hoofdstuk, de gegevens, bedoeld in artikel 4.16, indien de aanvraag ten gevolge van het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking ervan, voor de eerste maal betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 3, onderdelen b, e, f, g en h, of artikel 4, onderdelen b, e en f, van het Registratiebesluit externe veiligheid.
2.Indien de aanvraag betrekking heeft op het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan, vermeldt de aanvrager in of bij de aanvraag de herziene gegevens, bedoeld in artikel 4.16.

Artikel 4.20 Revisievergunning

Met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de wet, zijn de artikelen 4.1 tot en met 4.17 van overeenkomstige toepassing.

§ 4.3. Verandering van de inrichting of de werking daarvan, die niet tot andere of grotere nadelige gevolgen leidt en die niet tot een andere inrichting leidt

Artikel 4.21 Beperkte verandering inrichting

Bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de wet, vermeldt de vergunninghouder:
a.de vergunning of vergunningen krachtens welke de inrichting is opgericht dan wel in werking is;
b.de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan;
c.gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder a bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;
d.het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken;
e.gegevens waaruit blijkt dat:
1°.de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;
2°.geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer;
3°.het veranderen niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een vergunning is verleend.

§ 4.4. Indieningsvereisten met betrekking tot een mijnbouwwerk

Artikel 4.22 Mijnbouwwerken

1.De artikelen 4.1 tot en met 4.20 van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het oprichten of in werking hebben van een mijnbouwwerk of tot het veranderen van een mijnbouwwerk of van de werking daarvan.
2.Indien bij een aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid, een plaats, traject of gebied moet worden vermeld, wordt dit uitgedrukt in:
a.het coördinatenstelsel van de Rijksdriehoeksmeting, indien de plaats, het traject of het gebied zich aan de landzijde van de in de bijlage bij de Mijnbouwwet vastgelegde lijn bevindt, enb.geografische coördinaten, berekend volgens het stelsel van de Europese vereffening, indien de plaats, het traject of het gebied zich aan de zeezijde van de in de bijlage bij de Mijnbouwwet vastgelegde lijn bevindt.
3.Van een gebied wordt het oppervlak vermeld, uitgedrukt in km2.
4.Een plaats of een traject wordt, onder vermelding van de coördinaten daarvan, aangegeven op een kaart.
5.De ligging van een gebied wordt, onder vermelding van de coördinaten van de hoekpunten daarvan, aangegeven op een kaart.
6.De kaarten, bedoeld in het derde en vierde lid, zijn getekend op een schaal van 1:50.000.

HOOFDSTUK 5. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT EEN BESCHERMD MONUMENT

§ 5.1. Gegevens en bescheiden over activiteiten met betrekking tot een beschermd monument

Artikel 5.1 Slopen beschermd monument

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het slopen van een beschermd monument verstrekt de aanvrager naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.2, onder a, b, c en e:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.cultuurhistorische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie of tuinhistorie;
c.overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop;
d.opnametekeningen van de bestaande toestand en slooptekeningen.

Artikel 5.2 Verstoren beschermd monument

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het verstoren van een beschermd monument verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de toponiem of plaatselijke aanduiding van het monument;
b.het huidige gebruik van het monument en het gebruik van het monument na voltooiing van de voorgenomen verstoring;
c.een omschrijving van de activiteit, met per afzonderlijke ingreep een vermelding van:
1°.de plaats en de omvang;
2°.de diepte, uitgedrukt in centimeters ten opzichte van het maaiveld;
d.een gemotiveerde opgave of de verstoring is afgestemd op kwaliteitseisen of uitvoeringsvoorschriften die op het monument van toepassing zijn;
e.ingeval de verstoring gepaard gaat met het uitvoeren van een werk of werkzaamheid of de aanleg van een weg, niet zijnde een aanlegactiviteit als bedoeld in de artikelen 3.1 of 7.1, definitief bestek en bestektekeningen;
f.een topografische kaart of GBKN-kaart met per ingreep de exacte plaats en omvang, onder vermelding van de schaal, met een maximum van 1:5000, en voorzien van noordpijl en minimaal twee RD-coördinatenparen.

Artikel 5.3 Verplaatsen beschermd monument

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het verplaatsen van een beschermd monument verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.het huidige gebruik van het monument en het gebruik van het monument na voltooiing van de voorgenomen verplaatsing;
c.een gemotiveerde opgave of de verplaatsing is afgestemd op kwaliteitseisen of uitvoeringsvoorschriften die op het monument van toepassing zijn;
d.cultuurhistorische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie en tuinhistorie;
e.technische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake constructieve en preventieve aspecten;
f.een bestek of werkomschrijving van de wijze van verplaatsen en indien van toepassing van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan;
g.de volgende foto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:
1°.overzichtsfoto’s van de bestaande situatie;
2°.overzichtsfoto’s van de nieuwe locatie;
3°.detailfoto’s van de bestaande toestand;
h.de volgende tekeningen:
1°.opnametekeningen van de bestaande toestand;
2°.plantekeningen van de nieuwe toestand;
3°.aanvullende tekeningen van de bestaande en de nieuwe toestand, waaronder begrepen detailtekeningen en doorsnedetekeningen;
i.ingeval van een molen een rapport inzake de molenbiotoop van de bestaande en van de nieuwe situatie;
j.voor zover daarvan sprake is, een opgave bij welke instantie voor de voorgenomen verplaatsing een aanvraag om subsidie of een financiële bijdrage is of zal worden gedaan.

Artikel 5.4 Wijzigen beschermd monument door bouwactiviteit

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een wijziging van een beschermd monument, zijnde tevens een bouwactiviteit, verstrekt de aanvrager, naast de in hoofdstuk 2 genoemde gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.het huidige gebruik van het monument en het gebruik van het monument na voltooiing van de voorgenomen wijziging;
c.een gemotiveerde opgave of de wijziging is afgestemd op kwaliteitseisen of uitvoeringsvoorschriften die op het monument van toepassing zijn;
d.cultuurhistorische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
e.bouwtechnische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
f.een beschrijving van de technische staat van het monument;
g.een bestek of werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan;
h.overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen wijziging zal plaatsvinden;
i.de volgende tekeningen:
1°.opnametekeningen van de bestaande toestand en gebrekentekeningen;
2°.plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, voor zover van toepassing daaronder begrepen de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken;
3°.aanvullende tekeningen van bestaande en nieuwe toestand, waaronder begrepen detailtekeningen en doorsnedetekeningen;
j.voor zover daarvan sprake is, een opgave bij welke instantie voor de voorgenomen wijziging een aanvraag om subsidie of een financiële bijdrage is of zal worden gedaan.

Artikel 5.5 Wijzigen beschermd monument door aanlegactiviteit

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een wijziging van een beschermd monument, zijnde tevens een aanlegactiviteit als bedoeld in de artikelen 3.1 of 7.1, verstrekt de aanvrager, naast de in die artikelen genoemde gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.een tuinhistorisch rapport of een beheerplan;
c.overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen wijziging;
d.de volgende tekeningen:
1°.opnametekeningen van de bestaande situatie;
2°.plantekeningen van de nieuwe situatie;
e.voor zover daarvan sprake is, een opgave bij welke instantie voor de voorgenomen wijziging een aanvraag om subsidie of een financiële bijdrage is of zal worden gedaan.

Artikel 5.6 Overige wijzigingen beschermd monument of herstellen beschermd monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het wijzigen van een beschermd monument, anders dan door een activiteit als bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.5, of voor het herstellen van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.het huidige gebruik van het monument en het gebruik van het monument na voltooiing van de voorgenomen wijziging of het voorgenomen herstel;
c.een gemotiveerde opgave of de wijziging of het herstel is afgestemd op kwaliteitseisen of uitvoeringsvoorschriften die op het monument van toepassing zijn;
d.cultuurhistorische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie en tuinhistorie;
e.technische rapporten, daaronder begrepen rapporten inzake bouwfysische, materiaaltechnische en preventieve aspecten;
f.in geval van een tuin- of parkaanleg, een beheerplan;
g.een beschrijving van de technische staat van het monument;
h.een bestek of werkomschrijving;
i.overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen wijziging of het voorgenomen herstel zal plaatsvinden;
j.de volgende tekeningen:
1°.opnametekeningen van de bestaande situatie en gebrekentekeningen;
2°.plantekeningen van de nieuwe situatie en van de voorgenomen werkzaamheden;
3°.aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe situatie, waaronder begrepen detailtekeningen en doorsnedetekeningen;
k.voor zover daarvan sprake is, een opgave bij welke instantie voor de voorgenomen wijziging of het voorgenomen herstel een aanvraag om subsidie of een financiële bijdrage is of zal worden gedaan.

Artikel 5.7 Gebruiken of laten gebruiken beschermd monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.het monumentnummer en, voor zover daarvan sprake is, de naam van het monument;
b.het huidige gebruik en indien daarvan afwijkend het voorgenomen gebruik van het monument;
c.een motivering van het gebruik of indien daarvan afwijkend het voorgenomen gebruik;
d.een opgave van de effecten van het gebruik of indien daarvan afwijkend het voorgenomen gebruik voor het monument.

§ 5.2. Vereisten aan tekeningen

Artikel 5.8

1.Voor de tekeningen, bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.6, is de maximaal toe te passen schaal:
a. situatietekeningen: 1:1000;
b. geveltekeningen:
1°. algemeen: 1:100;
2°. bij ingrijpende wijzigingen: 1:20 of 1:50;
c. plattegronden, doorsneden en dakaanzichten: 1:100;
d. detailtekeningen 1:2 of 1:5.

2. Uit de situatietekening blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen (noordpijl).

3. Plattegronden en doorsneden bevatten de volgende historische gegevens:
a. balklagen:
1°. gestippeld aangegeven in plattegronden van ruimten onder de balklagen;
2°. getekend aangegeven in doorsneden met aanduiding van de afmetingen;
b. geornamenteerde (stuc)plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de desbetreffende ruimten;
c. houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsnedetekeningen van de bestaande toestand;
d. bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden.

HOOFDSTUK 6. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE SLOOPACTIVITEITEN

Artikel 6.1 Slopen in geval van een planologisch verbod

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder g, van de wet, maakt de aanvrager aannemelijk dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Artikel 6.2 Slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de wet maakt de aanvrager aannemelijk dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
2.Indien dat met toepassing van artikel 41 van de Monumentenwet 1988 is verplicht door het bevoegd gezag verstrekt de aanvrager in of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.

HOOFDSTUK 7. INDIENINGSVEREISTEN VANWEGE ACTIVITEITEN KRACHTENS EEN PROVINCIALE OF GEMEENTELIJKE VERORDENING

§ 7.1. Gegevens en bescheiden over activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de wet

Artikel 7.1 Activiteit met betrekking tot een monument, slopen in een aangewezen stads- of dorpsgezicht en aanlegactiviteit

Met betrekking tot de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, c of d, van de wet zijn respectievelijk hoofdstuk 5, artikel 6.2 en artikel 3.1 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.2 Slopen bouwwerk

In of bij de aanvraag om een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de wet, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden:
a.de omvang waarin het bouwwerk wordt gesloopt;
b.de uitvoerder van de sloopactiviteiten;
c.de sloopmethode;
d.het sloopveiligheidsplan;
e.de aard en hoeveelheid vrijkomend materiaal;
f.het asbestinventarisatierapport, indien er sprake is van een verwachting dat er asbest aanwezig is;
g.het onderzoeksrapport naar aard, omvang en samenstelling van het gevaarlijk afval, indien dat door het te slopen bouwwerk of een onderdeel daarvan vrijkomt.

Artikel 7.3 Uitweg

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens met betrekking tot;
a.de locatie van de uitweg aan het voor-, zij- dan wel achtererf;
b.de afmeting van de nieuwe uitweg, dan wel van de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan;
c.de te gebruiken materialen;
d.de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan voor het aanleggen of voor het gebruik van de uitweg, zoals bomen, lantaarnpalen en nutsvoorzieningen.

Artikel 7.4 Alarminstallatie

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder f, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens over:
a.de aard en de werking van de signalering;
b.twee waarschuwingsadressen, inclusief telefoonnummers en namen van contactpersonen.

Artikel 7.5 Vellen van houtopstand

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
2.In of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:
a.de soort houtopstand;
b.de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;
c.de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;
d.de mogelijkheid tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

Artikel 7.6 Handelsreclame

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder h en i, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens over:
a.het aantal en de afmetingen van de reclame;
b.de hoogte van de reclame, gemeten vanaf maaiveld tot de onderkant;
c.de te gebruiken materialen, kleuren en verlichting;
d.de tekst van de reclame.
2.Indien een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming handelsreclame maakt of voert, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.

Artikel 7.7 Opslaan roerende zaken

1.In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k, van de wet, verstrekt de aanvrager gegevens over:
a.de aard van de roerende zaken;
b.de omvang van de opslag van de roerende zaken.
2.Indien een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming roerende zaken opslaat, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.

§ 7.2. Gegevens en bescheiden over overige activiteiten

Artikel 7.8 Gebieden ter bescherming van grondwater

Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 1.3a, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:
a.een beschrijving van de activiteit, daaronder begrepen gegevens omtrent constructie, afmetingen en het gebruik van installaties of andere werken alsmede de reden van de activiteit;
b.een of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de gedraging zal plaatsvinden;
c.een opgave van de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van stoffen ten aanzien waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze van belang zijn voor de nadelige gevolgen voor het milieu die de gedraging kan veroorzaken, alsmede van de te verwachten emissies;
d.een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om de nadelige gevolgen voor bodem en grondwater tegen te gaan.

Artikel 7.9 Gesloten stortplaats

Indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 3.4 van het besluit, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:
a.het voorgenomen gebruik van de gesloten stortplaats en van het gebied waarin de nazorgvoorzieningen zijn gelegen;
b.een kadastrale kaart, waarop het grondgebied van het voorgenomen gebruik als bedoeld onder a is aangegeven;
c.de naam en het adres van een ieder die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder b;
d.een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het voorgenomen gebruik te kunnen realiseren;
e.de maatregelen die worden getroffen om:
1°.de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen te garanderen;
2°.aantasting van de nazorgvoorzieningen te voorkomen;
3°.anderszins de uitvoering van de nazorg niet te belemmeren;
f.de wijze van evaluatie van en rapportage over de uitvoering van de onder e bedoelde maatregelen.

HOOFDSTUK 8. INDIENINGSVEREISTEN MET BETREKKING TOT DE GEBIEDS- EN SOORTENBESCHERMING

Artikel 8.1 Gebiedsbescherming

1.In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk IX van de Natuurbeschermingswet 1998, vermeldt de aanvrager voor welk beschermd natuurmonument de handeling of voor welk Natura 2000-gebied het project of de handeling gevolgen heeft. Als het meerdere natuurmonumenten of gebieden betreft, worden alle vermeld. Daarbij vermeldt de aanvrager wat de precieze afstand van het project of handeling tot het natuurmonument of het gebied is en voegt op kaartbeeld de locatie van het project of handeling in relatie tot het betreffende natuurmonument of gebied bij.
2.In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager naast de omschrijving van de aard en de omvang van het project of handeling tevens:
a.het belang van de aanvrager bij het verlenen van de vergunning;
b.de periode(s) waarbinnen de ecologisch relevante handelingen binnen het project plaatsvinden.
3.Bij een aanvraag betreffende een Natura 2000-gebied als bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager naast de gegevens, bedoeld in artikel 1.3 van deze regeling, een toets in indien er een mogelijke verslechtering is, maar zeker geen significante verslechtering. In deze toets worden de gevolgen gekwantificeerd en wordt onderzocht of er een reële kans bestaat dat een project of handeling een negatief gevolg heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen.
4.Bij een aanvraag betreffende een Natura 2000-gebied als bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager naast de gegevens, bedoeld in artikel 1.3 van deze regeling, een passende beoordeling in indien er kans is op een significant gevolg. De passende beoordeling bevat de volgende gegevens:
a.een gebiedsbeschrijving waarbij is aangegeven voor welke instandhoudingsdoelstellingen de betreffende gebieden zijn aangewezen;
b.voor welke specifieke instandhoudingsdoelstellingen het project een mogelijk negatief of positief gevolg heeft en voor welke specifieke instandhoudingsdoelstellingen het project geen gevolg heeft;
c.een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de gevolgen per individuele instandhoudingsdoelstelling met daarbij per kwalificerende soort of habitat een effectenbeschrijving;
d.een beschrijving van de concrete maatregelen die genomen kunnen worden om de negatieve gevolgen te verzachten of te voorkomen (mitigerende maatregelen);
e.of, en zo ja in welke mate de gevolgen van het project op de instandhoudingsdoelstellingen de gevolgen van andere projecten of plannen op diezelfde instandhoudingsdoelstellingen versterken;
f.in voorkomend geval, een weergave van de gevolgen voor het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis.
5.Indien uit het vierde lid, onderdeel f, blijkt dat het project, ondanks mitigerende maatregelen als bedoeld in dat lid, onderdeel d, een mogelijk significante aantasting van een of meerdere instandhoudingsdoelstellingen, dan wel in voorkomend geval een significante aantasting van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis oplevert, worden de volgende onderdelen aan de passende beoordeling toegevoegd:
a.een omschrijving van alternatieve oplossingen voor hetgeen beoogd wordt met het project, waarbij voldoende aannemelijk wordt gemaakt waarom het toch beter is dat de door de aanvrager voorgestelde uitvoering wordt gekozen;
b.een omschrijving van een eventuele dwingende reden van groot openbaar belang die met het project gediend wordt;
c.een omschrijving van de compenserende maatregelen die genomen kunnen worden voor de aangetaste natuurlijke kenmerken.
6.Ingeval reeds eerder voor hetzelfde project door de aanvrager een passende beoordeling is gemaakt, kunnen de gegevens, bedoeld in het vierde en vijfde lid, achterwege worden gelaten voor zover de passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen van de activiteit.

Artikel 8.2 Soortenbescherming

1.In of bij de aanvraag om een vergunning als bedoeld in hoofdstuk V, titel III, afdeling 2a, van de Flora- en faunawet vermeldt de aanvrager:
a.een beschrijving van de handelingen die uitgevoerd zullen worden;
b.het doel en belang van de handelingen die zullen plaatsvinden;
c.voor welke beschermde soorten een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zowel met de Nederlandse naam als de wetenschappelijke naam van de beschermde soorten;
d.voor welke verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet de vergunning wordt aangevraagd.
2.In of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, dient de aanvrager een activiteitenplan in, dat bestaat uit de volgende onderdelen en gegevens:
a.een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen;
b.een beschrijving van de manier waarop de aanvrager de handelingen wil uitvoeren;
c.de periode waarin de handelingen uitgevoerd zullen worden;
d.de planning van de handelingen en de onderbouwing daarvan;
e.een beschrijving van een andere bevredigende oplossing en de reden waarom de aanvrager die oplossing niet gebruikt;
f.de effecten van de voorgenomen handelingen op de functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaats van de beschermde soorten;
g.de effecten van de voorgenomen handelingen op de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten;
h.een verantwoording van het onderzoek dat naar de effecten van de handelingen is gedaan;
i.een verantwoording van het onderzoek, dat naar de verspreiding van de beschermde soorten is gedaan;
j.een beschrijving van de eventuele maatregelen om schade aan de beschermde soort te voorkomen (mitigerende maatregelen);
k.een beschrijving van de eventuele maatregelen om onvermijdelijke schade aan de beschermde soort te herstellen (compenserende maatregelen);
l.een ingetekende topografische kaart met de locatie van de handelingen, de verspreiding van de beschermde soorten, de locatie van de mitigerende of compenserende maatregelen;
m.een beschrijving van een andere bevredigende oplossing en de reden waarom de aanvrager die oplossing niet gebruikt.
3.Indien de handeling gevolgen heeft voor vogels, geeft de aanvrager bij de vermelding van artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van een door de Vogelrichtlijn erkend belang.
4.Indien de handeling gevolgen heeft voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn geeft de aanvrager bij de vermelding van artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van een door de Habitatrichtlijn erkend belang.
5.Indien de handeling gevolgen heeft voor beschermde soorten als bedoeld in bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geeft de aanvrager bij de vermelding van artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, een onderbouwing van eenin het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten genoemd belang.
6.Indien de aanvraag gevolgen heeft voor beschermde soorten als bedoeld in bijlage I van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, en is aangevraagd voor de belangen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i of j, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, onderbouwt de aanvrager in of bij de aanvraag tevens:
a.dat er geen economisch gewin plaatsvindt;
b.dat er sprake is van zorgvuldig handelen.

HOOFDSTUK 9. BIJZONDERE GEVALLEN VAN BESTUURLIJKE VERPLICHTINGEN

§ 9.1. Gegevensverstrekking aan de inspecteur-generaal VROM

Artikel 9.1 Gegevensverstrekking aan inspectoraat-generaal VROM

1.Het bevoegd gezag verstrekt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk na het tijdstip waarop het de beschikking daarover heeft gekregen, aan de inspecteur ten aanzien van inrichtingen of inrichtingen behorende tot een categorie waarvan de inspecteur schriftelijk heeft aangegeven gegevens te willen ontvangen. De inspecteur geeft het tijdstip aan tot wanneer hij de gegevens wil ontvangen.

2.Onder gegevens worden verstaan:
a.een afschrift van het milieueffectrapport, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en de gegevens die daarop betrekking hebben;
b.een afschrift van een vergunning en de gegevens die betrekking hebben op het verlenen, wijzigen en intrekken van een vergunning;
c.afschriften van vergunningen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de wet;
d.afschriften van meldingen als bedoeld in artikel 8.41, eerste lid, van de Wet milieubeheer, met
betrekking tot het oprichten of het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan;
e.afschriften van besluiten met betrekking tot voorschriftenals bedoeld in artikel 8.42 van de Wet milieubeheer;
f.afschriften van toezichtrapporten;
g.afschriften van correspondentie met de houder van een inrichting over de naleving van het bij of krachtens de wet gestelde;
h.afschriften van gedoogbeschikkingen en ontwerpen daarvan;
i.afschriften van handhavingsbeschikkingen en ontwerpen daarvan.

3.In afwijking van het eerste lid kan de inspecteur schriftelijk aangeven dat hij met betrekking tot de daarbij aangegeven inrichtingen of een categorie van inrichtingen slechts een daarbij aangegeven deel van de gegevens, genoemd in het tweede lid, wil ontvangen.

4.Eenmaal per kwartaal zendt het bevoegd gezag een overzicht van de bij hem binnengekomen klachten over de inrichtingen, bedoeld in het eerste lid, aan de inspecteur.

§ 9.2. Bepaling beste beschikbare technieken

Artikel 9.2

1.Het bevoegd gezag, dan wel, in gevallen waarin een vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet is aangevraagd, het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen, houdt bij de bepaling van de voor de inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met de documenten, vermeld in de tabellen 1 en 2, die zijn opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2.Met de in tabel 1 van de bijlage vermelde documenten wordt in ieder geval rekening gehouden, voor zover het de daarbij vermelde gpbv-installaties betreft.

3.Met de in tabel 2 van de bijlage vermelde documenten wordt rekening gehouden, voor zover deze documenten betrekking hebben op onderdelen van of activiteiten binnen de inrichting.

HOOFDSTUK 10. KWALITEITSEISEN

§ 10.1. Kwaliteitseisen handhaving

Artikel 10.1 Begripsomschrijvingen

1.In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bestuursorgaan: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van de wet;
bepaalde bij of krachtens de wet: bepaalde bij of krachtens de wet met betrekking tot activiteiten met betrekking tot een inrichting.

2.In deze paragraaf wordt, behoudens voor zover wordt gesproken van strafrechtelijke handhaving, onder ‘handhaving’ verstaan: bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde.

Artikel 10.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de handhaving van het bepaalde bij of krachtens de wet of de betrokken wetten.

Artikel 10.3 Handhavingsbeleid

1.De analyse van de problemen, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:
a.de gevolgen voor de fysieke leefomgeving van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde;
b.de kansen dat overtredingen als bedoeld onder a zullen plaatsvinden.
2.Tot de onderwerpen met betrekking waartoe de strategie, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, van het besluit, inzicht geeft, behoren voorts:
a.de wijze waarop de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt bevorderd;
b.de voorlichting aan personen die een inrichting drijven, inzake de voor hen krachtens het bepaalde bij of krachtens de wet of de betrokken wetten geldende voorschriften.
3.Tot de in artikel 7.2, vierde lid, onder a, van het besluit bedoelde wijze waarop het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, wordt uitgeoefend, behoort in ieder geval:
a.de wijze waarop de controle ter plaatse wordt voorbereid en uitgeoefend;
b.de frequentie waarmee routinematige controlebezoeken worden afgelegd;
c.de wijze waarop zakelijke gegevens en bescheiden worden gecontroleerd;
d.de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde ten aanzien van stoffen, trillingen, en warmte die of geluid dat, direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem, worden onderscheidenlijk wordt gebracht;
e.de wijze waarop de controle en verificatie plaatsvinden van de resultaten van de controles die zijn uitgevoerd door personen die een inrichting drijven.
4.Tot de afspraken, bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid, van het besluit, behoren in ieder geval de afspraken die zijn gemaakt over:
a.de uitvoering van artikelen 18.2a, eerste lid, en 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 95, derde lid, van de Wet bodembescherming;
b.de handhaving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde omtrent handelingen met betrekking tot stoffen, preparaten of andere producten;
c.de uitwisseling van gegevens betreffende de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.

Artikel 10.4 Uitvoeringsprogramma

Het bestuursorgaan werkt het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, van het besluit, uit in werkplannen voor de betrokken onderdelen van zijn organisatie.

Artikel 10.5 Uitvoeringsorganisatie

Ter waarborging van een adequate en objectieve uitvoering van het handhavingsbeleid, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van het besluit, draagt het bestuursorgaan er zorg voor dat:
a.de personen die zijn belast met werkzaamheden in het kader van de handhaving adequaat zijn opgeleid of zo nodig worden opgeleid op basis van een opleidingsplan;
b.voor zover van toepassing, met de personen die het rechtstreeks aangaat of in het voorkomende geval met degene onder wiens verantwoordelijkheid zij werken schriftelijke afspraken worden gemaakt met betrekking tot het ten behoeve van de handhaving gebruik maken van personen die niet onder de organisatie van het bestuursorgaan ressorteren;
c.adequate technische, juridische en administratieve voorzieningen beschikbaar zijn;
d.instrumenten en apparaten die bij de handhaving worden gebruikt in een goede staat van onderhoud verkeren en deze zonodig worden gekalibreerd.

Artikel 10.6 Monitoring

Tot de in artikel 7.6, tweede lid, van het besluit bedoelde gegevens behoren in ieder geval gegevens betreffende het aantal:
a.uitgevoerde controles;
b.geconstateerde overtredingen;
c.opgelegde bestuurlijke sancties;
d.processen-verbaal;
e.over mogelijke overtredingen ontvangen klachten.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.

Artikel 11.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling omgevingsrecht.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 30 maart 2010
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.C. Huizinga-Heringa.

BIJLAGE 1 AANWIJZING BBT-DOCUMENTEN

Tabel 1. Vastgestelde Europese informatiedocumenten over BBT (vindplaats InfoMil.nl en Europees IPPC Bureau, eippcb.jrc.es)

Installatie in bijlage 1 Richtlijn 2008/1 Primair relevante BREF-documenten
Aanvullende BREF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)
REF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)

1. Energie industrie

1.1 Stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW.
BREF Grote stookinstallaties
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Afvalbehandeling
REF Cross media & economics
REF Monitoring

1.2 Aardolie- en gasraffinaderijen.
BREF Aardolie- en aardgasraffinaderijen
BREF Koelsystemen
BREF Organische bulkchemie
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
REF Cross media & economics
REF MonitoringBREF Grote stookinstallaties (vanaf 50 MW)
BREF Op- en overslag bulkgoederen

1.3 Cokesfabrieken.
BREF Primair ijzer en staal BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

1.4 Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken van steenkool.
BREF Grote stookinstallaties
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2. Productie en verwerking van metalen

2.1 Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts.
BREF Non-ferro metalen
BREF Primair ijzer en staal
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.2 Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrusting voor continugieten met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur.
BREF Primair ijzer en staal BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.3a Installaties voor verwerking van ferrometalen door warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur.
BREF Ferrometaalbewerking (warmwalsen)
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.3b Installaties voor verwerking van ferrometalen door smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt.
BREF Smederijen en gieterijen
BREF Ferrometaalbewerking
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.3c Installaties voor verwerking van ferrometalen door het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur.
BREF Ferrometaalbewerking (aanbrengen van deklagen)
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.4 Smelterijen van ferrometalen met een produktiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
BREF Smederijen en gieterijen (gieterijen)
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.5 a/b Installaties:
a. voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;
b. voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningsprodukten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen per dag.
BREF Non ferrometalen
BREF Smederijen en gieterijen
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

2.6 Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé, wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt.
BREF oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

Installatie in bijlage 1 Richtlijn 2008/1 Primair relevante BREF-documenten
Aanvullende BREF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)
REF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)

3. Minerale industrie

3.1 Installaties voor de produktie van cementklinkers in draaiovens met een produktiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van ongebluste kalk in draaiovens met een produktiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, of in andere ovens met een produktiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag.
BREF Cement en kalk BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

3.2 Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestprodukten.
Geen BREF beschikbaar. Fabricage van asbest en asbestproducten verboden binnen Nederland en de rest van de EU.

3.3 Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
BREF Glas en minerale wol BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

3.4 Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
BREF Glas en minerale wol BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

3.5 Installaties voor het fabriceren van keramische produkten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een produktiecapaciteit per kilo van meer dan 75 ton per dag, en/of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3.
BREF Keramische industrie BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4 Chemische industrie

4.1 a t/m f Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals:
a. eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische),
b. zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxyden, epoxyharsen,
c. zwavelhoudende koolwaterstoffen,
BREF Organische bulkchemie
BREF Organische fijnchemie
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Grote stookinstallaties (vanaf 50 MW)
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring
d. stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten,
e. fosforhoudende koolwaterstoffen,
f. halogeenhoudende koolwaterstoffen.

4.1 g Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals organometaalverbindingen.
Geen BREF beschikbaar BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.1 h Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals kunststof- basisprodukten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels).
BREF Polymeren BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.1 i Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals synthetische rubber.
BREF Polymeren BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.1 j Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals kleurstoffen en pigmenten.
BREF Organische fijnchemie
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

Installatie in bijlage 1 Richtlijn 2008/1 Primair relevante BREF-documenten
Aanvullende BREF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)
REF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)

4.1 k Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisprodukten, zoals tensioactieve stoffen en tensiden.
Geen BREF beschikbaar BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.2 a Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisprodukten, zoals van gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide en carbonyldichloride.
BREF Chloor Alkali
BREF Anorganische bulkchemicaliën - ammoniak, zuren en kunstmest
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Anorganische
Bulkchemie – vast en overig
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.2 b Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisprodukten, zoals van zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum en zwaveligzuur.
BREF Non-ferrometalen
BREF Anorganische bulkchemicaliën – ammoniak, zuren en kunstmest
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.2 c Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisprodukten, zoals van basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide en natriumhydroxide.
BREF Chloor Alkali
BREF Anorganische bulkchemicaliën – ammoniak, zuren en kunstmest
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Anorganische
Bulkchemie -vast en overig
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.2 d/e Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisprodukten, zoals
d. van zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcabonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat;
e. van niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium en siliciumcarbide.
BREF Anorganische bulkchemicaliën – vast en overig
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.3 Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen).
BREF Anorganische bulkchemicaliën – ammoniak, zuren en kunstmest
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.4 Chemische installaties voor de fabricage van basisprodukten voor gewasbescherming en van biociden.
BREF Organische fijnchemie
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.5 Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisprodukten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken.
BREF Organische fijnchemie
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

4.6 Chemische installaties voor de fabricage van explosieven.
BREF Organische fijnchemie
BREF Anorganische fijnchemicaliën
BREF Koelsystemen
BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

Installatie in bijlage 1 Richtlijn 2008/1 Primair relevante BREF-documenten
Aanvullende BREF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)
REF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)

5 Afvalbeheer

5.1 Installaties voor de verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de lijst van artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG, in de zin van de bijlagen II A en II B (handelingen R1, R5, R6, R8 en R9) van Richtlijn 2006/12/EG en van Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag.
BREF Afvalbehandeling
BREF Afvalverbranding
Voor storten zie onder 5.4
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

5.2 Installaties voor de verbranding van stedelijk afval in de zin van Richtlijn 89/369/EEG van de Raad van 8 juni 1989 ter voorkoming van door nieuwe installaties voor de verbranding van stedelijk afval veroorzaakte luchtverontreiniging en Richtlijn 89/429/EEG van de Raad van 21 juni 1989 ter vermindering van door bestaande installaties voor de verbranding van stedelijk afval veroorzaakte luchtverontreiniging, met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur.
BREF Afvalverbranding
BREF Afvalbehandeling
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

5.3 Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen in de zin van bijlage II A van Richtlijn 2006/12/EG, rubrieken D8, D9, met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag.
BREF Afvalbehandeling BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

5.4 Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.
Geen BREF
De eisen aan stortplaatsen op grond van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen kunnen als BBT beschouwd worden

6. Overige activiteiten

6.1 Industriële installaties voor:
a. de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen
b. de fabricage van papier en karton met een produktiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag.
BREF Papier en pulp BREF Koelsystemen
BREF Grote stookinstallaties (vanaf 50 MW)
BREF Op- en overslag bulkgoederen
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.2 Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.
BREF Textielindustrie BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.3 Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindprodukten per dag.
BREF Leerlooierijen BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.4 a Abattoirs met een produktiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren.
BREF Slacht- en destructiehuizen
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.4 b Bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen op basis van:
– dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een produktiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindprodukten;
BREF Voedingsmiddelen, dranken en zuivel
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring– plantaardige grondstoffen met een produktiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindprodukten (gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis).

6.4 c Bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis).
BREF Voedingsmiddelen, dranken en zuivel
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

Installatie in bijlage 1 Richtlijn 2008/1 Primair relevante BREF-documenten
Aanvullende BREF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)
REF-documenten (voor zover relevant in individuele gevallen)

6.5 Installaties voor de destructie of verwerking van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag.
BREF Slacht- en destructiehuizen
BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.6 a Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 40 000 plaatsen voor pluimvee.
BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring6.6 b Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 2 000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg).
BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.6 c Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan 750 plaatsen voor zeugen.
BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.7 Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of produkten, waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, het aanbrengen van een laag, het ontvetten, het vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur, of meer dan 200 ton per jaar.
BREF Oppervlaktebehandeling met organische oplosmiddelen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

6.8 Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of
elektrografiet door verbranding of grafitisering.
BREF Non-ferrometalen BREF Koelsystemen
BREF Op- en overslag bulkgoederen
BREF Energie-efficiëntie
REF Cross media & economics
REF Monitoring

Tabel 2. Nederlandse informatiedocumenten over BBT

Naam document Jaartal Vindplaats
Circulaire energie in de milieuvergunning oktober 1999 InfoMil.nl
Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven februari 2006 InfoMil.nl
Werkboek wegen naar preventie bij bedrijven april 2006 InfoMil.nl
Handreiking (co-)vergisting van mest april 2005 InfoMil.nl
NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht september 2008 InfoMil.nl
Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) juni 2003 InfoMil.nl
Handreiking methaanreductie stortplaatsen april 2007 Senternovem.nl/ROBstortplaatsen
Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij juni 2007 InfoMil.nl

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS):
PGS 7: Opslag van vaste minerale anorganische meststoffen oktober 2007 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 9: Vloeibare zuurstof opslag van 0,45–100 m3 en erratum oktober 2007 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 12: Ammoniak: opslag en verlading juli 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 13: Ammoniak: toepassing als koudemiddel voor koelinstallaties en warmtepompen februari 2009 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en errata december 2008 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 16: Autogas LPG juli 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 18: Distributiedepots voor LPG juli 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 19: Opslag van propaan, Richtlijn voor brandveilige, arbeidsveilige en milieuveilige stationaire opslag van propaan juni 2008 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 22: Toepassing van propaan september 2008 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 23: Propaan, vulstations van propaan- en butaanflessen juli 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 24: Propaan, vulstations voor spuitbussen met propaan, butaan en dimetylether als drijfgas juli 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 28: Vloeibare aardolieproducten – Afleverinstallaties en ondergrondse opslag maart 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl
PGS 29: Richtlijn voor bovengrondse opslag in verticale cilindrische tanks oktober 2008 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

Naam document Jaartal Vindplaats
PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties juni 2005 publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl

BBT-documenten water Landbouw
Afvalwaterproblematiek van champignonteeltbedrijven, aanvullende nota februari 1989 CIW.nl
Afvalwaterproblematiek glastuinbouw maart 1993 CIW.nl
Afvalwaterproblematiek van landbouwloonbedrijven december 1994 CIW.nl
Recirculatie drainagewater van grondgebonden glastuinbouwbedrijven januari 1996 CIW.nl
Afvalwaterproblematiek van witloftrekkerijen maart 1996 CIW.nl
Afvalwaterproblematiek boomteelt en vaste plantenteelt oktober 1996 CIW.nl
Aansluiten glastuinbouw op de riolering december 1998 CIW.nl

Beoordelingsmethode emissiereducerende maatregelen.
Lozingsbesluit open teelt en veehouderij maart 2003 CIW.nl

Recirculeren van spoelwater.
Gevolgen voor de microbiologische kwaliteit van spoelwater september 2003 CIW.nl

Goed gietwater.
Beoordelingskader voor verplichte aanleg van een gietwatervoorziening bij grondgebonden glastuinbouwbedrijven januari 2004 CIW.nl
Achtergronddocument glastuinbouw t.b.v. KRW- decembernota 2005, eindversie augustus 2005 CIW.nl

Bodemsanering + bagger
Lozingen uit tijdelijke baggerspeciedepots april 1998 CIW.nl

Riooloverstorten
Riooloverstorten deel 1: Knelpuntcriteria riooloverstorten juni 2001 CIW.nl
Riooloverstorten deel 2: Eenduidige basisinspanning juni 2001 CIW.nl
Riooloverstorten deel 3: Model voor vergunningverlening riooloverstorten december 2001 CIW.nl
Riooloverstorten deel 4a: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, spoor 1 september 2002 CIW.nl
Riooloverstorten deel 4b: Nadere uitwerking monitoring riooloverstorten, fase B januari 2003 CIW.nl

Scheepvaart
Waterverontreinigingsproblematiek bij het stralen en conserveren bij scheepswerven voor beroepsvaart en grote jachten april 1991 CIW.nl

Industriële activiteiten
Afvalwaterproblematiek bij vatenwasserijen april 1993 CIW.nl
Integrale aanpak van risico’s van onvoorziene lozingen februari 2000 CIW.nl
Verwerking waterfractie gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen april 2001 CIW.nl
Offshore februari 2002 CIW.nlIntegrale bedrijfstakstudie tankautoreiniging april 2002 CIW.nl

Instrumentarium
Meten en bemonsteren van afvalwater maart 1998 CIW.nl
Handboek Wvo-vergunningverlening mei 1999 CIW.nl
Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissiebeleid water mei 2000 CIW.nl
Normen voor het Waterbeheer mei 2000 CIW.nl
Emissie – immissie juni 2000 CIW.nl
Milieunormen in perspectief september 2002 CIW.nl
Standaardisatie Wvo-vergunningen mei 2003 CIW.nl
Lozingseisen Wvo-vergunningen november 2005 CIW.nl

Warmtelozing
CIW beoordelingssystematiek warmtelozingen november 2004 CIW.nl

Oplegnotitie BREF
Oplegnotitie BREF Chlooralkaliproducerende industrie november 2002 CIW.nl / InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF IJzer- en staalproducerende industrie april 2004 CIW.nl / InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Pulp- en papierindustrie april 2004 CIW.nl / InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Ferrometaalbewerkende industrie april 2004 CIW.nl / InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Cement en kalk augustus 2005 InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Glasproducerende industrie augustus 2005 InfoMil.nl

Naam document Jaartal Vindplaats
Oplegnotitie BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling augustus 2005 InfoMil.nlOplegnotitie BREF Non-ferro metaal augustus 2005 InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Raffinaderijen februari 2006 InfoMil.nlOplegnotitie BREF Afvalbehandeling augustus 2006 Infomil.nl
Oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij juli 2007 InfoMil.nlOplegnotitie BREF Afvalverbranding maart 2007 InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Grote stookinstallaties oktober 2007 InfoMil.nlOplegnotitie BREF Smederijen en gieterijen juni 2008 InfoMil.nl
Oplegnotitie BREF Keramische industrie juni 2008 InfoMil.nl