hfst 8 Overgangs- en slotbepalingen [art. 8.1 - art. 8.5]
Artikel 8.1
1. Indien voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting, het in de aanhef van dat artikel bedoelde verbod op enig tijdstip gaat gelden, dat voor die activiteit voordien niet gold, kan de activiteit indien daarmee op dat tijdstip al was begonnen, zonder vergunning worden voortgezet tot twaalf weken na dat tijdstip en, indien binnen die termijn een aanvraag om de vereiste omgevingsvergunning is ingediend, vervolgens tot acht weken na het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag in werking is getreden.
2. Indien het verbod gaat gelden ten gevolge van een verandering van de activiteit, is het eerste lid niet van toepassing voor zover het die verandering betreft.
3. Indien voor de activiteit algemene regels golden voor het tijdstip waarop het verbod daarvoor ging gelden, blijven die regels voor de activiteit van toepassing gedurende de periode waarin zij zonder vergunning mag worden verricht.
Artikel 8.2
1. Indien bij of krachtens een wettelijk voorschrift of door een verandering van een project de bevoegdheid te beslissen op aanvragen om een omgevingsvergunning overgaat naar een ander bestuursorgaan, worden de voor dat project al verleende omgevingsvergunningen gelijkgesteld met omgevingsvergunningen, verleend door dat andere bestuursorgaan.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een overgang als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8.3
1. Deze wet,voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, is niet van toepassing op inrichtingen waarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet, behoudens voor zover uit de bepalingen van die wet anders blijkt. Deze wet is evenmin van toepassing op inrichtingen, voor zover daarvoor bij of krachtens andere dan in de eerste volzin genoemde bepalingen van die wet vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden, behoudens voor zover uit de bij of krachtens die wet gestelde bepalingen anders blijkt.
2. Deze wet is, voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, niet van toepassing op inrichtingen of mijnbouwwerken, voor zover daarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of de Waterwet, behoudens voor zover uit de bepalingen van die wetten anders blijkt.
3. Deze wet,voor zover deze betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, is niet van toepassing op inrichtingen waarin van buiten de inrichting afkomstige dierlijke meststoffen in de zin van de Meststoffenwet worden bewaard, bewerkt, verwerkt of vernietigd, voor zover het een doelmatig beheer van die stoffen betreft.
Artikel 8.4
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 8.5
Deze wet wordt aangehaald als: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
§ 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen [art. 1.2 - art. 1.10]
Artikel 1.2
1. Een vergunning of ontheffing als bedoeld in:
a. artikel 2.11.1, eerste lid, of 3.1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken,
b. artikel 40 van de Mijnbouwwet die niet van toepassing is op het continentaal plat,
c. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 die niet van toepassing is op archeologische monumenten,
d. artikel 37 van de Monumentenwet 1988,
e. artikel 8.1 van de Wet milieubeheer,
f. artikel 3.3, onder a of b, 3.6, eerste lid, onder c, 3.7, derde of vierde lid, 3.22, eerste lid, 3.23, eerste lid, 3.38, derde, vierde of zesde lid, artikel 4.1, derde of vijfde lid, 4.2, derde lid, of 4.3, derde of vierde lid, 4.4, derde lid, 6.12, zesde lid, of 6.13, tweede lid, onder e, van de Wet ruimtelijke ordening, of
g. artikel 40 van de Woningwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van kracht is, wordt voorzover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, tenzij de vergunning of ontheffing op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is.
2. Het recht zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing op: a. de voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, indien voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend, b. de voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, indien voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of c. een vergunning of ontheffing als bedoeld in het eerste lid of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.
3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid wordt: a. een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit; b. een beschikking tot wijziging van een vergunning of ontheffing gelijkgesteld met een beschikking tot wijziging van een omgevingsvergunning, op het tijdstip dat de betrokken beschikking onherroepelijk is geworden.
4. Beperkingen waaronder een beschikking als bedoeld in het eerste of derde lid is verleend, worden gelijkgesteld met aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5. In afwijking van het vierde lid vervalt een beperking of een voorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat de betrokken vergunning slechts geldt voor een bepaalde termijn.
Artikel 1.2a
1. Artikel 1.2, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onherroepelijk is, maar in verband met het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer nog niet in werking is getreden.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, alsmede in gevallen waarin sprake is van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer waarop artikel 1.2, tweede en derde lid, van toepassing is, treedt de betrokken omgevingsvergunning niet eerder in werking dan nadat vergunning is verleend voor de betrokken bouwactiviteit.
3. In gevallen als bedoeld in het eerste en tweede lid is artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en e, van die wet.
Artikel 1.3
1. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a van de Woningwet is ingediend en op dat tijdstip nog geen sprake is van zowel een onherroepelijke bouwvergunning eerste fase als een onherroepelijke bouwvergunning tweede fase, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip geldende recht van toepassing op:
a. de indiening van een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;
b. de indiening van een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase als bedoeld in artikel 56a, achtste lid, van de Woningwet;
c. de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag of een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning eerste fase en een aanvraag om bouwvergunning tweede fase;
d. de bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase.
2. De bouwvergunning eerste fase en de bouwvergunning tweede fase worden gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, op het tijdstip dat beide beschikkingen onherroepelijk zijn geworden.
Artikel 1.4
Een vergunning of ontheffing voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, tenzij de vergunning of ontheffing voor dat tijdstip nog niet onherroepelijk is.
2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.5
1. Een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, 3.27, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, 3.41, eerste lid, of 3.42, eerste lid, van die wet dat onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1 van kracht is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, tenzij het betrokken besluit voor dat tijdstip nog niet onherroepelijk is.
2. Artikel 1.2, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.6
1. Indien voor het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven dan wel een verzoek tot het geven van een zodanige beschikking of een klacht is ingediend waarop nog niet is beslist, blijft het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking of zodanig verzoek geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
2. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.7
1. Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van een beschikking tot vergoeding van kosten of schade ten gevolge van een beschikking met betrekking tot een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht indien voor dat tijdstip een verzoek om een beschikking tot vergoeding van kosten of schade is ingediend.
2. Een beschikking die overeenkomstig het eerste lid wordt verleend wordt, nadat deze onherroepelijk is geworden, gelijkgesteld met een beschikking krachtens artikel 4.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.8
1. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.15 van de Wet milieubeheer, op artikel 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten algemene maatregelen van bestuur, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.42a, eerste lid, of 8.45 van de Wet milieubeheer, op artikel 2.22, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten provinciale milieuverordeningen voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op artikel 8.46, eerste lid, van de Wet milieubeheer, op artikel 1.3c van de Wet milieubeheer.
4. Artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer blijft na de inwerkingtreding van deze wet van overeenkomstige toepassing op wijzigingen van de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land.
Artikel 1.9
Na de inwerkingtreding van deze wet berusten besluiten of regelingen, voor zover deze op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet berustten op:
a. artikel 18.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
b. artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
c. artikel 21.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
d. artikel 21.3, derde lid, van de Wet milieubeheer: op artikel 5.11, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.10
Het recht zoals dat gold op het tijdstip onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht blijft van toepassing ten aanzien van aanwijzingen als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten waarbij gronden zijn aangewezen op grondslag van een projectbesluit.