Bor Toel I Algemeen Deel § 5

§ 5. De inhoud van de omgevingsvergunning

In hoofdstuk 5 van het besluit wordt een scala aan onderwerpen behandeld, die van belang zijn voor de inhoud van de omgevingsvergunning. Het grootste deel van de regels heeft betrekking op zaken die het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag voor een inrichting of een
mijnbouwwerk in beschouwing moet nemen of waaromtrent voorschriften aan de vergunning kunnen of moeten worden verbonden. Verder vindt in dit hoofdstuk de aanwijzing van activiteiten plaats, waarvoor een tijdelijke vergunning kan worden verleend en waarvoor een verplichting tot herstel in de oorspronkelijke toestand geldt.

5.1. Voorschriften archeologische monumentenzorg

Aan een omgevingsvergunning voor het bouwen, aanleggen, afwijken van het bestemmingsplan, of slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden. De grondslag hiervoor was neergelegd in de artikelen 37 en 39 tot en met 41 van de Mw. Bij de Invoeringswet Wabo komen deze artikelen ofwel te vervallen (artikel 37), of worden zij technisch aangepast (artikelen 39 tot en met 41). De nieuwe grondslag vormt artikel 2.22 van de Wabo, in het bijzonder het derde lid, onder d. Inhoudelijk wordt deze zorg voor de archeologische monumentenzorg overgenomen door artikel 5.2. Hierin worden de voorschriften genoemd die in ieder geval aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden.

5.2. Voorschriften inrichtingen en mijnbouwwerken

De bepalingen die in § 5.2 zijn opgenomen, hebben alle betrekking op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo. Het gaat hierbij om inrichtingen of mijnbouwwerken. Voorheen waren deze bepalingen deels op wetsniveau in de Wm, deels op het niveau van een amvb, het Ivb, opgenomen. In dit besluit zijn alle bepalingen op hetzelfde niveau bijeengebracht, waardoor de samenhang tussen de diverse bepalingen beter zichtbaar wordt. Inhoudelijk zijn de artikelen volledig overgenomen uit de Wm en Ivb. Zij vormen grotendeels een implementatie van de IPPC-richtlijn. De artikelen richten zich met name tot het bevoegd gezag om bij de formulering van voorschriften met de daargenoemde aspecten rekening te houden of om bepaalde voorschriften aan de vergunning te verbinden. De artikelen zijn deels imperatief, deels facultatief geformuleerd. Bij de facultatief geformuleerde artikelen heeft het bevoegd gezag een zekere vrijheid om daaromtrent voorschriften aan de vergunning te verbinden. Een aantal artikelen ( o.a. de artikelen 5.12 en 5.13) legt het bevoegd gezag de verplichting op om geen voorschriften in de vergunning op te nemen omtrent de daargenoemde onderwerpen. Deze uitzonderingen hangen samen met het feit dat deze onderwerpen uitputtend in andere kaders zijn geregeld. Zo is de emissie van broeikasgassen uit de desbe-treffende broeikasgasinstallaties geregeld in hoofdstuk 16 Wm.

5.3. Voorschriften ten aanzien van activiteiten in provinciale milieuverordeningen

De provincies hebben in hun provinciale milieuverordeningen (PMV) regels gesteld o.a. ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden en ten aanzien van het gebruik van gesloten stortplaatsen. De regels bestaan uit een ontheffingstelsel met voorschriften die aan de ontheffing worden verbonden. Bij de regulering van activiteiten is in veel gevallen sprake van samenloop met activiteiten waarvoor een omgevings-vergunning is vereist. Via de invoeringswet is daarom in de Wm bepaald dat de PMV ten aanzien van deze activiteiten (verplicht) aanhaakt bij de omgevingsvergunning. Dit leidt ertoe dat een aantal elementen die tot nu toe in de PMV waren geregeld, thans op basis van het onderhavige besluit worden geregeld.

5.4. Tijdelijke vergunningen

In artikel 2.23 van de Wabo is de mogelijkheid van een tijdelijke vergunning gehandhaafd. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat deze mogelijkheid bij amvb kan worden uitgewerkt. Dit is gebeurd in § 5.4 van dit besluit. Hierbij is aangesloten bij hetgeen thans bij of krachtens de Ww, de Wro en de Wm is geregeld. Daarnaast wordt ter voldoening aan de Europese grondwaterrichtlijn voor specifieke inrichtingen een tijdelijke vergunning voorgeschreven. Zoals in het Landelijk Afvalbeheersplan is aangegeven, zullen de tijdelijke vergunningen voor afvalinrichtingen komen te vervallen. De thans in het Ivb opgenomen bepaling (artikel 2.2) zal niet in het onder-havige besluit worden overgenomen. Op grond van artikel 1.2, vijfde lid, van de overgangsrechtelijke bepalingen van de Invoeringswet Wabo komt het vergunningvoorschrift waarbij krachtens artikel 8.17, tweede lid, van de Wm de tijdelijkheid van de vergunning is bepaald, van rechtswege te vervallen.