Bor 4

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG

§ 4.1. Wijze waarop een aanvraag wordt ingediend

Artikel 4.1 Aanvraag

1. Een aanvraag kan langs elektronische weg worden ingediend op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze.

2. Indien de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, zullen worden uitgevoerd door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon die een onderneming voert of een natuurlijke persoon die een zelfstandig beroep uitoefent, wordt de aanvraag uitsluitend langs elektronische weg ingediend.

Artikel 4.2 Schriftelijke aanvraag

1. Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier.
Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking.

2. Het bevoegd gezag bepaalt het aantal exemplaren dat van de aanvraag en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden wordt ingediend, met een maximum van vier.

3. In gevallen waarin ingevolge hoofdstuk 6 meer dan twee adviezen of verklaringen van geen bedenkingen zijn voorgeschreven, verstrekt de aanvrager op verzoek van het bevoegd gezag even zoveel extra exemplaren van de aanvraag en de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden.

Artikel 4.3 Elektronische aanvraag

1. In afwijking van artikel 2:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, neemt het bevoegd gezag een aanvraag die langs elektronische weg wordt ingediend, in ontvangst.

2. Indien een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend, worden de daarbij te verstrekken gegevens en bescheiden eveneens langs elektronische weg verstrekt. De aanvrager kan de gegevens en bescheiden op schriftelijke wijze verstrekken, voor zover het bevoegd gezag daarvoor toestemming heeft gegeven.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop een aanvraag langs elektronische weg wordt ingediend alsmede met betrekking tot het beheer van de in de landelijke voorziening opgenomen gegevens en bescheiden.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inrichting, instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke voorziening.

§ 4.2. Gegevens en bescheiden

Artikel 4.4 Algemeen

1. Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.

2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.

3. De gegevens en bescheiden worden door de aanvrager gekenmerkt als behorende bij de aanvraag.

Artikel 4.5 Gefaseerde aanvraag

1. Indien de aanvrager het bevoegd gezag heeft verzocht de omgevingsvergunning in twee fasen te verlenen, kan hij bij de aanvraag om een beschikking voor de eerste onderscheidenlijk tweede fase volstaan met het verstrekken van de gegevens en bescheiden die betrekking hebben op de activiteiten waarop de betrokken aanvraag ziet.

2. Bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase vermeldt de aanvrager uit welke activiteiten het gehele project zal bestaan.

Artikel 4.6 Inrichtingen waarop BRZO van toepassing is

Indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting waarop paragraaf 2 en niet tevens paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is, kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regels stellen met betrekking tot de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag worden verstrekt.

Artikel 4.7 Uitgestelde gegevensverstrekking

1. Aan de omgevingsvergunning voor een bij ministeriële regeling aangewezen activiteit kunnen, indien gegevens en bescheiden niet nodig waren met het oog op het nemen van de beslissing op de aanvraag, voorschriften worden verbonden met betrekking tot het alsnog verstrekken van die gegevens en bescheiden binnen een bij die regeling aangegeven termijn.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

§ 4.3. Gegevens bij de overgang van een omgevingsvergunning

Artikel 4.8 Melding

Bij een melding als bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, van de wet, vermeldt de aanvrager onderscheidenlijk de vergunninghouder:
a. zijn naam en adres;
b. de omgevingsvergunning of omgevingsvergunningen krachtens welke de activiteiten worden verricht;
c. de naam, het adres en het telefoonnummer van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;
d. een contactpersoon van degene voor wie de omgevingsvergunning zal gaan gelden;
e. het beoogde tijdstip dat de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor de onder c bedoelde persoon.